AaBe dekens
AaBe of voluit: Adolf van den Bergh, wollenstoffen- en wollendekenfabrieken, was een textielfabriek in Tilburg die bestaan heeft van 1929 tot 2008. Het was daarmee de laatste Tilburgse textielfabriek die ten onder ging. Er werkten ten tijde van het faillissement nog 38 mensen. Het was gevestigd aan de Posthoornstraat 5. De fabriek voor wollen dekens, die een rendier als logo had, werd gesticht door de Leidse fabrikant Adolf van den Bergh en stond bekend als BeKa. AaBe splitste zich daar in 1929 van af. F. Adolf L. van den Bergh was de oprichter van het nieuwe bedrijf, dat een groot pand bouwde tussen Fatimastraat en Havendijk. Het bedrijf kwam in 1974 voor het eerst in ernstige moeilijkheden door de concurrentie vanuit lagelonenlanden. Omstreeks deze tijd verdwenen vele textielfabrieken uit Tilburg. De Nederlandse staat nam het bedrijf over en bracht het onder in het conglomeraat Sigmacon. Doel was om de Tilburgse textielindustrie nog enigszins te redden. Er volgden echter tal van reorganisaties, van de meer dan 1000 werknemers waren er in 1980 nog 670 over. Een groot pand werd in 1980 door de gemeente Tilburg gekocht. In 1982 ging ook Sigmacon failliet. Toen werkten er nog 450 mensen.
De fabriek startte door als AaBe Holland BV aan de Hoevenseweg. Het werd gesteund door een aantal beleggers. Van belang daarbij waren de Tilburgse Paters Capucijnen en hun in 1980 opgerichte Stichting tot Stimulering en Democratisering van de Werkgelegenheid. Men fabriceerde brandvrije textiel. Het personeelsbestand nam af tot 200. Door de opkomst van het dekbed nam de vraag naar wollen dekens verder af. Dit was de tijd waarin men zich op de vliegtuigbranche ging richten. Gedurende de jaren ’90 was er echter een crisis in de vliegtuigindustrie. In 1993 en 1994 verloren nog eens 40 mensen hun baan. Begin 1996 leverden alle werknemers nog 10% van hun loon in om het bedrijf te redden. Dit kon het faillissement echter niet verhinderen. Alle overgebleven 135 medewerkers kwamen op straat te staan.
Na het faillissement in 1996 volgde een doorstart als AaBe textiles en ging men zich uitsluitend richten op brandwerend textiel voor de bekleding van vliegtuigstoelen. Deze kleine, gespecialiseerde markt bracht het bedrijf in 2001 al in moeilijkheden, toen de aanslag op de Twin Towers een neergang in de luchtvaart betekende. De financiële crisis in 2008 deed de rest. Directeur Jan Willem Bloemen kocht het bedrijf en ging verder als verkooporganisatie van wollen dekens onder de naam AaBe Textiles Trading.
Bron: wikipedia
Didas dekens
Het verhaal van Didas, een samenvoeging van de namen Diddens en van Asten, voert terug tot 1739. Op 5 februari van dat jaar word in Helmond Willem Diddens gedoopt. Willem begint een zaak in artikelen voor de textielbranche. Rond 1797 wordt hij in documenten genoemd als drukker en verver van garen en stoffen. Rond 1810 werken vier zonen bij hem in de zaak. Hij overlijdt in 1823 en op dat moment zijn er nog twee zonen in het bedrijf werkzaam. Omdat zij er beide andere opvattingen over de bedrijfsvoering op na houden word het bedrijf op 1 mei 1825 opgesplitst. Deze datum word uiteindelijk gezien als de oprichtingdatum van de Firma Diddens en van Asten. Zoon Reinier Diddens zet een gedeelte voort. Zijn dochter Anna Catharina Huberta trouwt in 1842 met Willem van Asten. Zo is uiteindelijk de naam Diddens & van Asten geboren. Tot de jaren dertig van de vorige eeuw produceert het bedrijf vrijwel alleen voor de export, vooral textiel voor de Aziatische en Afrikaanse markt. De crisis dwingt het bedrijf om naar andere producten en afzetgebieden te zoeken. Men vindt dit uiteindelijk in eigen land, met de productie van halfwollen dekens. En gelukkig maar, anders hadden wij niet zo lekker warm geslapen!
Bron: http://www.rhc-eindhoven.nl/overzicht/1414/Didas-dekens
Hoyer
Stoom- Was- en Ververij Hoyer met filalen in Herestraat, Nieuwe Ebbingestraat, Verlengde Hereweg, Damsterdiep-Nieuweweg en Paterswoldseweg in de stad Groningen.
De beide broers Hoyer kwamen uit Duitsland, waarschijnlijk uit de omgeving van Emden, naar Nederland toe. hun namen waren Chris en Hermann Hoyer. Het bedrijf aan de Oranjestraat was aanvankelijk nog temidden van de weiden omgeven. Pas veel later zou er de Oranjewijk omheen worden gebouwd. Hoyer was in de eerste plaats een kwaliteitstomerij en ververij. Pas in een later stadium kwam er een 2e lijn bij (Pico Bello) die wat meer weg had van een snelstomerij. Hoyer kende de volgende filialen: Hoogezan (Kerkstraat), Appingedam (Solwerderstraat), Delfzijl (Landstraat 19), Veendam, Winschoten (Langestaat), Assen (Kruisstraat) en Hoogeveen. In de stad : Oranjestaart (naast de fabriek), Heerestraat, Nwe. Ebbingestraat, Verle Heereweg en Verl. Heerweg helpman, Haren(kerkstraat), Damsterdiep, Overwinningsplein, J.C.Kapteijnlaan, Damsterdiep. De bedrijfskleur was nassaublauw en de naam stond op de auto’s geschilderd in gouden schrijfletters. Er waren (vnl. in de provincie ook veel depots van de stomerij/ververij waar de mensen hun kleding etc, naar toe konden brengen/halen. Na de broers Hoyer werd de zaak gerund door dhr. A.C.J. Brands (Arnoldus Christoffel Johannes) en diens vrouw (dit was een dochter van Herman Hoyer. Ze hadden een zoon (Herman) welke leed aan eplilepsie en een dochter (naam onbekend).A.C.J. diens vrouw en zoon liggen begraven op het Selwerderhof.
Op de foto van 1909 herkende ik best wel veel van het bedrijf waar ik in 1963 mijn eerste werkkring vondt. Boven was de kwaliteitsafdeling gevstigd, onder de ververij en de natwasserij en de chem wasserij.Er achter werd later de picobello afdeling gebouwd. In de jaren 63- ” 68 werde er ook nog met een paar paarden gereden voor koetsen door de stad voor het bezorgen/ ophalen. De paarden waren 2 Oldenburgers met de namen Max en Wieland. Koetsiers waren Leeendert Tholen (oosterparker) en .o.m. Henk Grissen uit Harkstede.
Later ging het bergafwaarts met Hoyer en het bedrijf werd van de ene op de andere dag verkocht aan Palthe in Almelo. Dat ging toen vrij gemakkelijk: mijn collega vertelde het gewoon even bij de koffie: ‘we zijn verkocht’. simpel ging dat. er kwam toen een Duitse directeur aan het bewind (Hr. Hucklenbruch) die oorspronkleijk uit Essen kwam. Dar had Palthe namelijk ook al een vestiging. De vrachtwagen van Hoyer, een Bedford TK werd van de naam ontdaan en ging rijden voor zowel Palthe als Hoyer, maar dat mochten de klanten dus niet weten.Het bedrijf ging later teloor en Palthe hield nog een poosje de filialen aan totdat ook dat afbrokkelde.
Een bedrijfsleider van Hoyer, Ruud Bomhof, is daarna voor zichzelf een stomerij begonnen aan de Jullensstraat in Groningen, doch verkocht deze later ook weer.
Meijering
‘Modemagazijn Meijering’ bestond uit een winkel, magazijn- en atelierruimten, kantoren en een kelder, en is gesitueerd op de hoek van de Vismarkt en de Stoeldraaierstraat in 1948-1951, naar ontwerp van het Groninger architectenbureau Van Elmpt-Muller.
De Stoeldraaierstraat brandde tijdens de Tweede Wereldoorlog geheel uit als gevolg van een ontploffende munitiewagen op de hoek van de Vismarkt/Stoeldraaierstraat tijdens de nadagen van de bevrijding van Groningen op 15 april 1945. De hoekpanden met de Vismarkt werden verwoest, waaronder het pand van de Fa Meijering. De firma was al sinds het einde van de 19e eeuw met een winkelpand op de hoek van de Vismarkt/Stoeldraaierstraat gevestigd, toen nog onder de naam Fa Bos & Meijering.
Het oorspronkelijke bouwplan (van 10 augustus 1949) werd in eerste instantie afgekeurd door de gemeente na moeizaam verlopen discussies over de kwaliteit van het bouwplan tussen de dienst Stadsontwikkeling & Volkshuisvesting en de supervisor van het Adviesbureau voor de Wederopbouw van de stad Groningen, Prof. Ir. Granpré Molière: ‘[…] Dit gevelontwerp is gekenmerkt door absolute karakterloosheid en een volkomen gebrek aan enige eenheid tussen de gevelpartijen, terwijl een misplaatst volgen van een zeker horizontalisme de gevel een gedrukt voorkomen geeft […]’.
In 1951 is het bouwplan gewijzigd uitgevoerd, voornamelijk wat betreft de indeling, het verlagen van een gedeelte van het gebouw en het wijzigen en verplaatsen van enkele geprojecteerde raamkozijnen. Het forse, geheel onderkelderde gebouw is opgetrokken op een rechthoekige plattegrond van ca 28 bij 17 meter en bestaat uit twee bouwvolumes: het hoofdgebouw aan de Vismarkt, bestaande uit vijf bouwlagen en een haaks hierop aansluitende vleugel aan de Stoeldraaierstraat van vier bouwlagen.
Beide bouwvolumes zijn gedekt met zadeldaken, waarvan de nok evenwijdig loopt aan de straat. De daken zijn belegd met matte zwarte pannen. Onder de goot is het muurwerk gedecoreerd met reliëfmetselwerk in zigzagvorm. De zolderverdieping is voorzien van 2 symmetrisch geplaatste dakkapellen die segmentboogvormig zijn en bekleed met platen Vaurion, een Franse kalksteen. Aan weerszijden zijn twee stalen raamkozijnen geplaatst, tussen reeksen gemetselde muurdammen die de suggestie van pilasters wekken, eveneens van genuanceerde gele baksteen. Hieronder is een muizentandlijst aangebracht.
De zijgevel van het hoofdvolume is gesloten van karakter, met uitzondering van de twee brede etalagevensters op de begane grond, die identiek zijn als die van de voorgevel. De etalages bevatten aan de bovenzijde een eveneens doorlopende gootlijst op klossen. De topgevel kreeg extra accent door middel van ruitvormige baksteen traceringen in de vorm van gemetselde rollagen van geelgroene baksteen en een vlakvulling van gele baksteen. De gevel aan de Stoeldraaierstraat bezit op de begane grond een reeks van vijf uitgebouwde bronzen etalagekasten die rusten op een lage plint.
Metawa
Metawa was de handelsmerknaam van een metaalwarenfabriek die van 1923 tot 1973 was gevestigd in Tiel. Het was een van de vele tinbedrijven in Tiel.
(Bron: Wikipedia)
Tomado
Tomado is de naam van een voormalig bedrijf dat in 1923 te Dordrecht werd opgericht door de gebroeders Van der Togt. Eén van hen is Jan, die het Museum Jan van der Togt in Amstelveen heeft gesticht.
Tomado staat voor Van der Togt Massa Artikelen Dordrecht. Oorspronkelijk was het een klein bedrijf dat simpele behangselhaakjes uit koperdraad vervaardigde, waarmee foto’s aan het behang konden worden opgehangen. Nadat de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen aan het bedrijfje de opdracht had gegeven om een metalen afdruiprek te ontwikkelen begon het te groeien en al spoedig werd een fabriek te Zwijndrecht geopend. Na de Tweede Wereldoorlog begon de wederopbouwperiode waarin Tomadoproducten symbool stonden voor het moderne huishouden.
Zij werden zeer populair en vrijwel ieder huishouden bezat wel een of meer Tomadoproducten. Dit betrof met name de Tomadorekjes van ijzerdraad die in de kleuren wit, zwart, rood, geel en blauw aan de scheppingen van Gerrit Rietveld en Piet Mondriaan deden denken. Ook allerlei keukengerei werd door Tomado op de markt gebracht. Bijzonder was een standaard waarin een fles kon worden geplaatst, zodat de zuinige huisvrouw de laatste druppels vla of yoghurt in een kom kon opvangen. Heel bekend waren ook de boekenrekjes met steunen van draadstaal en metalen planken in verschillende pastelkleuren. Dit zijn thans collector’s. Mechanische keukenapparaten, zoals mixers en koffiemolens, werden betrokken van Moulinex, een nu nog bestaand Frans bedrijf, en onder de naam Moulinex Tomado verkocht.
Door de populariteit van het merk groeide het bedrijf in de jaren ’50 van de 20e eeuw zeer snel. Omstreeks 1955 werd een productievestiging te Etten-Leur geopend. Deze schepping van architect Huig Maaskant, omringd door tuinen van tuinarchitect Mien Ruys, werd al even flexibel en kleurig als de Tomadoproducten waren. Boven het entreeluifel bevindt zich een sculptuur van Ossip Zadkine. Maaskant ontwierp later ook een andere fabriek voor Tomado, namelijk de Tozindofabriek (1959-1961) en het Tomadohuis, dat het hoofdkantoor werd (1958-1962), beide in Dordrecht. Aan de gevel van hoofdkantoor werd een glaskunstwerk van glazenier Joop van den Broek geplaatst. Maaskant heeft meerdere malen met hem samengewerkt. Het kunstwerk is echter in 1982 gesloopt en een jaar later vervangen door een kunstwerk van Sies Bleeker.
Annie M.G. Schmidt werd omstreeks 1960 gevraagd om een verhaal te schrijven ter ondersteuning van de verkoop. Het resultaat was de creatie van Sloddervrouwtje en Sloddermannetje, dat in 1961 verscheen.
Begin jaren ’70 van de 20e eeuw zijn de Tomadofabrieken failliet gegaan toen er een stroom van goedkope artikelen uit lage-lonenlanden op gang kwam. De merkrechten werden eind jaren ’70 verkocht en werden gebruikt door BRITA, een Duitse fabrikant van waterfilters, waterkokers en dergelijke. De fabriek te Etten-Leur is nu in gebruik bij Fri-Jado, een fabrikant van onder meer koelvitrines.
Tegenwoordig is Tomado een merk van de Zwitserse firma Metaltex, die sinds 1976 een vestiging in België en sinds 1986 een vestiging in Nederland, in Oosterhout (Noord-Brabant) heeft. Het productengamma dat onder dit merk wordt verkocht omvat droogrekken, strijkplanken en aanverwante producten. De Oosterhoutse vestiging is een groothandel.
(Bron: Wikipedia)
Verblifa
Verblifa, de Vereenigde Blikfabrieken was een Nederlands bedrijf dat blikverpakkingen fabriceerde, naast plaatijzeren artikelen, emaillen borden, huishoudelijke artikelen, plaat- en stampwerk en kook- en verwarmingsartikelen. Daarnaast werden ook kunststof artikelen vervaardigd. Het hoofdkantoor was gevestigd in Amsterdam en het bedrijf beschikte over fabrieken in onder andere Weesp, Krommenie, Hillegersberg, Doesburg, Dordrecht, Delft, Oudenbosch en Utrecht.
De Vereenigde Blikfabrieken werd opgericht in 1912 en was het gevolg van een fusie tussen twee al langer bestaande Zaanse blikfabrieken, de NV tot exploitatie van Verwer’s Fabrieken met de NV Zaanlandsche Blikfabriek v/h Woud & Schaap, beide te Krommenie. De firma Verwer had een filiaal te Utrecht, de firma Woud had in 1912 de aandelen van de NV Weesper Blikfabrieken v/h A.C. Vis te Weesp aangekocht en beschikte over een filiaal in aanbouw te Amsterdam. De combinatie streefde al gauw naar een uitbreiding van het aantal bedrijven en zocht ook geografisch expansie. Zo kocht men al in januari 1913 de fabriek van de fa. G. Stroman te Rotterdam (1915: Hillegersberg). Er volgde na deze aaneensluiting een verdere concentratie in de Nederlandse blikfabricage, waarin Verblifa een actief aandeel had. Per 1916 werd de firma Lorrewa te Delft onderdeel, in 1917 werd de fabriek van A. den Boer Wzn. te Rotterdam overgenomen. In 1924 werd fabriek en inventaris van de failliete NV Lithografische Metaaldrukkerij en Blikemballagefabriek v/h A. Meyers Jr. te Dordrecht gekocht. Het gebouw werd in 1926 weer afgestoten, terwijl in dat jaar een aantal automatische machines voor massa-productie werden gekocht op de openbare veiling van de NV Vereenigde Emballagefabrieken te Weesp. In 1930 verwierf Verblifa praktisch alle aandelen in de Woud & Bekkers Blikfabrieken, die onder de vroegere naam Dordrechtsche Metaalwarenfabriek v/h Wed. J. Bekkers & Zoon als zelfstandig bedrijf onder Verblifa doorging.
In 1936 werd, samen met de Dordrechtsche Metaalwarenfabriek v/h Wed. J. Bekkers & Zoon, een dochteronderneming opgericht, de NV De Vereenigde Automatenfabrieken V.A.F. te Amsterdam. Na de oorlog werd eerst in 1949 nog een groot belang verkregen in de Electro Blikfabriek te Leeuwarden, en met dit bedrijf samen werd in 1953 de Mij. tot vervaardiging van ‘Ducaat’ verwarmings- en Kookapparaten te Doesburg opgericht. In 1954 startte Verblifa ook met de vervaardiging van kunststof artikelen. Er werkten toen in de 8 fabrieken en het hoofdkantoor circa 3450 arbeiders. Tien jaar later, in 1964, werkten er nog circa 2400 personen, eind 1964 ontstond Thomassen & Drijver-Verblifa uit een fusie van T & D met De Vereenigde Blikfabrieken.
(Bron: Wikipedia)
Wildebras poppen (’t Poppenrijk)
Van tabak naar poppen
Voor de Tweede Wereldoorlog was er alleen sprake van een bloeiende handel in tabaksartikelen. In de oorlog maakten de eigenaars, de gebroeders Henk en Arend Nolles, duizenden filters voor sigaretten in hun fabriek. In die oorlogsjaren was er een tekort aan allerlei materiaal om de zaak draaiende te houden. Het hoofdzakelijk vrouwelijk personeel, zestien in totaal, had nauwelijks genoeg om handen. Er werd van alles bedacht om de mensen aan het werk te houden. Bij toeval kregen de gebroeders Nolles een lappenpopje in handen. Zo ontstond het idee om dergelijke popjes te gaan maken. Van Singer uit Leeuwarden werden zestien naaimachines geleend en de stof werd opgekocht van noodlijdende textielfabrieken uit Drenthe. Deze stukjes stof werden omgetoverd tot keurige lappenpopjes, gevuld met houtwol. De ogen, neus en mond werden er op geborduurd. De lappenpop bleek een groot succes. Maar helaas, in de laatste oorlogsjaren ontstond er een gebrek aan diverse materialen, en de meisjes van de fabriek werden alsnog naar huis gestuurd. Henk en Arend Nolles moesten onderduiken.
Papier-mache
Toen de oorlog voorbij was werd besloten door te gaan op de ingeslagen weg. De firma werd voortgezet onder de naam ’t Poppenrijk. De gebroeders Nolles zochten naar een steviger uitvoering en er werd begonnen met het gezichtje. Ze brachten de stoffen pop op de markt met een papier-maché maskertje. Toch waren de gebroeders Nolles niet tevreden met resultaat en werd de gehele kop van papier-maché gemaakt. Arend Nolles, een man met een technische knobbel, ontwierp een fabricageproces voor een degelijke pop: volledig gemaakt van papier-maché. Arend Nolles bedacht iedere stap van de productie. Ook de machines werden geheel door hem ontworpen. Om de kosten laag te houden werden de oude tabakspersen omgebouwd tot papier-maché persen. Om de grote machines te kunnen plaatsen zochten de gebroeders naar een geschikte ruimte en deze werd gevonden aan het Steenwijkerdiep. De graanmaalderij van Talen werd het onderdak voor ’t Poppenrijk. Dit was het begin van een bijzondere en succesvolle tijd.
Wildebras
Op 25 april 1953 werd de naam “Wildebras” gedeponeerd als handelsmerk voor de talrijke poppen die bij ’t Poppenrijk werden gemaakt. De papier-machépoppen werden geproduceerd in een aantal van 1500 per week, wat neer kwam op 80.000 poppen per jaar. Oost-Duitsland was het eerste land dat een stuk van de poppenmarkt afpakte dat voorheen alleen aan Wildebras toebehoorde. In een later stadium kwamen Japan, Italië en Spanje daarbij. Zelfs Lego werd een concurrent.
Polyetyleen
In 1957 introduceerde ’t Poppenrijk de plastic (polyetyleen) pop op de voorjaarsbeurs in Utrecht. Deze pop met gemodelleerd haar was dé topper van de beurs. In 1960 presenteerde ” Wildebras ” de eerste pop in polyetyleen uitvoering met ingeplant haar. Eindelijk een pop waarvan men het haar echt kon kammen en borstelen. In 1962 begon ’t Poppenrijk met het fabriceren van vinyl hoofden met ingeplant haar en slaapogen. De Wildebras pop profiteerde van het feit dat er al jaren vinylpoppen op de markt waren.
Speelgoedfabriek ’t Poppenrijk
’t Poppenrijk maakte niet alleen poppen, maar legde zich ook toe op construktiespeelgoed en speelgoedauto’s. Deze werden van het zelfde vinyl gemaakt als de poppenkoppen. ’t Poppenrijk groeide in de jaren zestig uit tot een bedrijf met meer dan 100 werknemers. Rond 1970 kwam er meer concurrentie uit het buitenland en moesten er mensen ontslagen worden. In 1973 werd ’t Poppenrijk verkocht, maar zoon Harry Nolles bleef als directeur aan het roer. Op 22 december 1976 sloeg het noodlot toe: de fabriek brandde geheel af. De schade was enorm. Niet alleen een schade van 3 miljoen maar ook een economische klap voor Steenwijk. Van herbouwen kwam niets meer. Het bedrijf op zich bleef bestaan. Na 1978 werden poppen geÏmporteerd door Harry Nolles die de naam Wildebras kregen. Deze poppen zijn d.m.v. een sticker op de rug gemerkt, of door een Wildebras-labeltje aan de pols.
Bredemeijer Koffie- en theepotten
Bredemeijer Group is een van oorsprong Nederlandse onderneming met drie merken in de portfolio: Bredemeijer, Leopold Vienna en Zilverstad. Het hoofdkantoor is gevestigd in Utrecht en in het Duitse Leer zijn wij vertegenwoordigd met een verkoopkantoor.
De groep is ontstaan vanuit de firma Bredemeijer, fabrikant van hoogwaardige luxe thee- en koffieproducten, in 1914 in Hilversum opgericht door Dhr. G. Bredemeijer. In 1934 verkoopt zijn weduwe het bedrijf aan een familie die actief is in de metaalsector. Het bedrijf wordt in 1994 wederom overgenomen.
Bredemeijer vestigt zich vanaf oktober 2008 in Utrecht en in 2009 wordt Zilverstad overgenomen om vanuit dezelfde locatie te opereren. In 2010 wordt het Duitse merk Leopold Vienna aan de portfolio toegevoegd. Vanaf januari 2012 zijn de drie merken samengevoegd onder één besloten vennootschap: Bredemeijer Group B.V.